Door Jaap Dreves:
Het jachtige leven van nu, doet mij wel eens terugdenken aan het gemoedelijke leven uit mijn jeugd.Ik woonde toen in “het hart van Westerwolde”, zoals het dorp Vlagtwedde werd genoemd. Het was in een armoedige tijd, met veel werkloosheid en veel armoede.
De “neringdoenden” kwamen bijna dagelijks bij de bewoners aan de deur.
Zo had je bakker Jans Hofman. Hij kwam steeds langs om te vragen of er die dag ook brood moest zijn, En hij had altijd lekker vers brood. Vooral zijn krentenbollen en roggebrood waren heerlijk.
Soms gebeurde het, dat zijn waren één cent duurder waren geworden. En dan gingen de klanten meestal klagen. Een enkele klant bedankte dan soms voor zijn klandizie. En dan begon Jans steevast te huilen, in de hoop dat de klant bij hem zou blijven.
Ook de melkboer Arend Vroom kwam dagelijks met zijn driewielige bakfiets langs. Hij had van die grote melkbussen op de bakfiets staan en schepte met een maatkan de melk uit de bussen, in de meegebrachte pannetjes van de klanten. Hij verkocht ook karnemelk en karnemelkse pap oftewel in het Gronings “Zoepenbrij”. Onder de bakfiets had hij een trekhond gespannen. Je kon destijds bij zijn komst de klok gelijk zetten. Je hoorde de hond blaffen en dan wist je dat het tegen 12 uur in de middag was. Prompt daarop sloeg de torenklok dan dan 12 uur. Vroom is later door de politie nog eens een keer bekeurd, omdat hij water bij de melk deed.
En dan had je slager Huls. Die had een grote rieten mand bij het stuur op zijn transportfiets. Hij had naast zijn gewone vleesassortiment steevast “halve varkenskoppen” in de aanbieding.
Zijn zoon en kleinzoons begonnen later een worstenfabriek. Je kan nu overal in de winkels de Groninger metworsten van Huls kopen. Wij lusten die worsten niet. Het zijn fabrieksworsten en niet de echte Groninger droge metworsten. Nee, die halen wij (nog steeds) bij slager Wijbrands in Bellingwolde.
Er waren toen in die tijd in en rond Vlagtwedde, tenminste 4 bakkers. Zo had je ook nog bakker Udding, bakker Meijer en in het dorpje Veele, bakker Zwaneveld. Dat was een heel klein, druk kereltje, die héééél lekkere roggebrood kon bakken. Ik kwam daar al in de winkel, toen ik 6 jaar was om roggebrood te halen, van die 6 ponders.
Wij komen nu nog steeds in die winkel voor roggebrood en ook héééél lekkere oude wijvenkoeken. Het is nog steeds dezelfde soort roggebrood, die overal beroemd is. Het is nu verpakt in kleine pakjes De winkel wordt thans gerund door familie van de oude Zwaneveld, de familie Leta.
Een visboer kwam ook een paar keer per week langs met zijn bakfiets vol allerlei soorten vis. Dat was toen “Bollie” Sikkema van de Vissersdijk in Winschoten.
Er kwam ook geregeld iemand langs de deuren met een transportfiets, vol kistjes met “stoombokkingen”.
Eén keer per maand kwam de “lapjeskoopman” Hekman uit Muntendam bij zijn vaste adressen langs de deuren. Hij reed op een transportfiets en die had hij overvol gepakt met grote koffers textiel. Hij had van alles te koop. Hij kwam ook wel bij mijn opa en oma. Daar dronk hij altijd koffie. Onderwijl pakte hij zijn koffers met kleding uit en liet de mensen al zijn koopwaar zien. En hij verkocht op elk adres altijd wel iets. Hekman was daar in de wijde omgeving een zeer bekende, maar ook gewaardeerde en innemende koopman.
Soms werd er “Vollek” aan de deur geroepen. En als je dan naar de deur ging stond er een man, die luidkeels allerlei liedjes begon te zingen. Hij zong dan uit volle borst net zo lang, dat je hem een cent of een halve stuiver had gegeven. Dan tikte hij tegen zijn pet en ging weer weg. Ik heb me eens laten vertellen, dat die man van het woonwagenkamp in Rijsdam kwam, een gehuchtje bij Sellingen.
En dan had je, als een soort “attractie” in de kroeg, een zekere “Hinneman”, zoals hij in de volksmond werd genoemd. Die kwam ook van het woonwagenkamp noemde men een “kween”, oftewel een tweeslachtig iemand. Als hij van de kroegklanten genoeg geld had gebeurd, dan kleedde hij zich uit en ging dan naakt op het biljard staan. Iedereen mocht hem dan van alle kanten een aantal minuten bekijken.
In de oorlogsjaren had je verschillende dorpsgenoten, die bij de landwacht zaten. Die patrouilleerden ‘s- nachts in uniform in en rond het dorp om te controleren op naleving van de “spertijd” Na 8 uur “s-avonds moest iedereen binnen blijven. Ze zaten ook onderduikers achter de broek en loerden op neergestorte Engelse en Amerikaanse piloten. Eén van hen, een stelmaker, vocht zelfs in Duitse krijgsdienst tegen Rusland. Hij bracht het er levend van af.
Dan hadden we een zekere Willem, een man van achter in de vijftig. Hij werkte bij expediteur Nieman. ‘s-Avonds stond bij bij de weg gereedschap te verkopen voor een kwartje per stuk. Het was allemaal gereedschap van zijn baas …!! Willem was eigenlijk bij niemand welkom, want hij zat onder de luizen…!!
In die tijd hadden we op het dorp 2 huisartsen. Wij hadden thuis dokter Bloem. De andere was dokter Cremer. Dat was een al wat bejaarde man, die op de fiets op huisbezoek ging en dan hardop in zich zelf praatte. Als wij als kwajongens wilden weten, waar hij zoal heen moest om zieken te bezoeken, dan gingen we op de fiets vlak achter hem rijden. We konden hem dan heel goed verstaan…!!
Ik herinner mij ook nog het verhaal van de oude Benthem, die tijdens de bevrijdingsgevechten tussen de Duitsers en de Belgen, van Vlagtwedde op de fiets doodgemoedereerd tussen de kogelregen doorreed naar zijn huis aan de kanaaldijk in Veele, onderwijl zowel de Belgische als de Duitse soldaten vriendelijk groetend….!!
Och, en zo kan ik nog wel een hele tijd doorgaan met het opsommen van allerlei zaken en personen uit “die goeie oude tijd”.
Maar het is al een lang verhaal geworden, dus stop ik er nu maar mee.